Project omschrijving

Klederdracht

Spakenburg staat bekend om de kleurrijke klederdracht. Er is nog een groep – meestal wat oudere – vrouwen die het dagelijks draagt, maar die wordt steeds kleiner. Tijdens de jaarlijkse Visserijdag groeit het animo – zelfs onder de jeugd – om op die dag de traditionele dracht weer aan te trekken en zo het dorp terug te brengen in de sfeer van honderd jaar geleden. Het lijkt overigens wel of er elk jaar weer meer enthousiasme is om deze dag in klederdracht te gaan rondparaderen. Ouderen deden dit al in groten getale, maar ook steeds meer jongeren zie je in de meest prachtige klederdrachtcreaties uit welke periode dan ook.

De huidige klederdracht ontwikkelde zich vanaf eind negentiende eeuw uit de werkkleding van de vissersvrouwen. Uit armoede lieten deze vrouwen hun kostbare en bewerkelijke bovenkleding achterwege en vertoonden zich meer en meer in onderkledij en werkkleding. Alleen bij de kerkgang op zondag droegen ze nog een jak. Zo ontwikkelde de klederdracht zich tot de huidige. Afzonderlijke onderdelen werden gestileerd: kraplap, ongermuts, kuuf, rooie doek en stukkie kregen zo de vorm van nu. Toch zijn er ook in de klederdracht modeverschuivingen te zien. En zit er verschil in boeren- en vissersdracht, zomer-en winterkleding, werk- of zondagse dracht.

Kenmerkend voor de Spakenburgse dracht is de kraplap: een zwaar gesteven stuk gebloemde stof (antieke sits) links en rechts met hetzelfde fleurig, kleurige patroon en het rugpand moet daarmee overeenkomen, de bloemenpatronen goed aansluitend op elkaar.
Tegenwoordig worden – uit werkbesparing – de kraplappen geplakt.
Aan de kraplappen worden witte lussen genaaid, waardoor later witte banden gehaald worden om het geheel vast te snoeren.

Er zijn drie soorten klederdracht:
* de diepe rouw (jaren)
* de vieljaarsrouw (maanden)
* de lichte rouw (zevenwekenrouw ook wel pronkrouw genoemd.)

Onder hun kraplap dragen de vrouwen (onder)rokken en een schort (sjulk).
Op het hoofd een wit gehaakt mutsje, de ongermus, vastgespeld aan een lint om je hoofd.
Daarvoor moet je het haar eerst ‘opstrijken’: je kamt al je lange haar naar voren, toupeert het eventueel, en bindt ’n (striek)lint om je hoofd, daaroverheen vouw je je getoupeerde haar, je wikkelt het lint voor de tweede keer om je hoofd en speldt het vast. Nu zet je eerst je zwarte ondermuts op en dan je witte. Je haar kun je eventueel nog met een breipen wat onder het streeklint vandaan trekken, zo wordt je kuif (kuuf) wat boller.
De klederdracht is zeker ook modegevoelig. Je ziet dan ook verschillende uitvoeringen uit eerdere of latere tijden rondlopen op deze dag.